Favoriet van Michael Kooren: W. Eugene Smith – Photographs 1934-1975

PhotoQ gaat elke week in gesprek met een fotograaf. Het startpunt is een fotoboek. Aflevering 1: Michael Kooren (1953) over Photographs 1934-1975 van W. Eugene Smith. “Voor ons, jonge fotografen, was hij dé man.”

Michael Kooren werkt sinds 2000 voor het Engelse persbureau Reuters. Hij fotografeert vooral sport, maar ziet zichzelf liever als een allround fotograaf. Als hij over een aantal jaar stopt met werken, heeft hij hopelijk eindelijk tijd om zijn archief door te spitten. Nu komt hij daar nauwelijks aan toe.

Naam Michael Kooren

Leeftijd 62 jaar

Woonplaats Utrecht, Utrecht

Vijf favoriete fotoboeken:

1. W. Eugene Smith (1918-1978): Photographs 1934-1975
2. Henri Cartier-Bresson (1908-2004): Das Fotografen-Porträt
3. Sebastião Salgado (1944): An Uncertain Grace
4. Annie Leibovitz (1949): A Photographer’s Life
5. Leni Riefenstahl (1902-20023): Schönheit im olympischen Kampf

 

“De romantiek van het fotograferen is er wel af”

 

“Ik heb gekozen voor Photographs 1934-1975 van de Amerikaanse fotograaf W. Eugene Smith. Zijn andere boeken heb ik ook, maar dit was het eerste boek dat ik van hem kocht. Hier staat bijna al zijn belangrijke werk in. Hoe ik hem heb ontdekt? In de jaren 70 studeerde ik Engels aan de Universiteit van Utrecht. Er was een uitwisselingsprogramma met de Universiteit van Florida. Ik vertrok naar Amerika voor een jaar.”

“Ik kwam daar als hobby-fotograaf, had nooit de droom gehad om fotograaf te worden. Maar al snel ontmoette ik mensen die mij een baantje aanboden bij een studentenkrant. Eerst als laborant, na drie weken werd ik de straat opgestuurd. ‘Ga maar buitenspelen,’ zeiden ze. Eén jaar, werd drie jaar. Uiteindelijk ging ik ook voor de lokale krant – The Gainesville Sun – aan de slag. Toen besloot ik: het onderwijs gaat ‘m niet worden, ik word fotográáf. Weer terug in Nederland, in 1980, heb ik gelijk dit boek gekocht.”

“Al mijn collega’s in Amerika wezen mij op Eugene Smith. Díé moet je kennen. Hij was de handleiding voor elke fotojournalist. De hele stijl die ik mij toen meester heb gemaakt, was gebaseerd op zijn werk. Ja, ik vond hem meteen goed. Voor ons, jonge fotografen, was hij dé man. In Amerika zeker.”

Gainesville, Florida

“In Florida was ik vooral aan het werk, ik studeerde weinig. Omdat ik als fotograaf werkte, kreeg ik een Green Card. Van mijn opleiding moest ik terugkomen. ‘Er zijn nog andere studenten, die wel willen studeren,’ zeiden ze. Dus ik terug naar Nederland, met het idee om af te studeren. Net toen ik twee dagen thuis was, verbrandde ik mijn hand. In het ziekenhuis gelegen, huidtransplantatie, ik had een vriendin, enfin. Persoonlijk zat het allemaal even tegen. Een vriend van mij – Jaap de Boer – vroeg toen of ik niet bij zijn krant, het Utrechts Nieuwsblad, wilde komen werken. Dat heb ik toen gedaan.”

“Ik dacht eerst om er een jaar of twee te werken en dan weer terug te gaan naar de VS, maar dat is er uiteindelijk nooit meer van gekomen. Tot ’92 heb ik bij het UN gewerkt. Dat het zo gelopen is, vind ik nu prima. Gainesville, waar ik woonde, vind ik nog steeds een prachtige plek. Maar de mentaliteit van Amerika is niet de mijne. Ik ben bang dat als je daar dan dertig, veertig jaar woont, je een soort Amerikaan wordt. Dat je dan de werkelijkheid uit het oog verliest en de idiotie van dat land niet meer ziet.”

“Dus ik ben blij dat ik hier ben gebleven, al was het voor mijn fotografische mogelijkheden misschien beter geweest als ik in de VS had gewoond. De mogelijkheden dáár, zeker toen, zijn zoveel groter dan hier. Mijn collega’s van toen zijn allemaal heel goed terecht gekomen. De één zat bij National Geographic, de tweede en de derde bij de Miami Herald en Sport Illustrated, weer een ander ging naar de USA Today. Als je talent hebt in Amerika, dan zien ze je en kun je ver komen. Hier in Nederland is dat gewoon lastiger, omdat het een klein land is.”

W. Eugene Smith

“Wat ik zo goed vind aan zijn werk is dat je er als kijker echt bij bent. Zonder fratsen, heel puur. Behalve losse foto’s, maakte hij ook foto-essays. Vooropgesteld, Smith was een lastige man, had geen ontzag voor autoriteit en luisterde naar niemand. Zo werkte hij bij LIFE. Toen ze zeiden: ‘Je moet het zus en zo doen,’ stapte hij op. Als het hem niet beviel dan was het: toedeledokie. Ja, ook bij LIFE, toch geen klein blad.”

“De man wou totále controle over zijn foto’s. Dan is het lastig samenwerken. Het was ook een andere tijd. Voor de krant waar ik zat, The Independent Florida Alligator, moest je wekelijks een fotoverhaal maken, ook je eigen lay-out. Daar is nu helemaal geen ruimte meer voor. Eugene Smith reisde de hele wereld over. Voor mij was dat op dát moment ook mijn droom. Je ging ergens naar toe, ontmoette mensen. Niet gewoon even een nieuwsfotootje nemen. Eugene Smith heeft tientallen verhalen gemaakt met een diepere laag. Hij kon alles: van mensen en problemen, tot sport en oorlog. Als fotograaf was hij de man die het leven neerzette zoals het was.”

“Vergelijk hem eens met Henry Cartier-Bresson, die ik later heb leren kennen. Cartier-Bresson maakte esthetische foto’s, mooie composities. Die ging rustig een uur wachten tot dat het licht goed stond. Schitterend hoor, maar Eugene Smith fotografeerde het echte leven. Hij was veel rauwer. Knap was dat hij ondanks de slechte omstandigheden waarin hij werkte, we spreken over de jaren 30 tot en met 70, toch goede kwaliteit afleverde. Hij was maniakaal, werkte door totdat het goed was. Als jonge studenten hadden wij zoiets van: er is geen negatief zó slecht dat je er niet iets mee kunt doen. In de doka kon je veel verbeteren.”

“Of ik mijzelf in hem herken? Nou, dat zou ik niet willen zeggen. Maar hij was absoluut een groot voorbeeld voor mij, voor ons allemaal. Misschien dat Cartier-Bresson bekender is bij het grote publiek, maar onder fotojournalisten is Eugene Smith minstens zo bekend. Er is ook een fotoprijs met zijn naam: de W. Eugene Smith Grant in Humanistic Photography. Het is een van de grootste, prestigieuze prijzen die je als fotojournalist kan winnen.”

Vierhonderd fotoboeken

“Ik denk dat ik rond de vierhonderd fotoboeken heb. Veel? In het verleden ging het vaak zo dat als ik een foto aan een collega cadeau deed, ik er een boek voor terugkreeg. Je wilde een heleboel fotoboeken hebben als fotograaf, het was dé manier om het werk van anderen te leren kennen. In het begin kreeg ik van klanten regelmatig een boekenbon. Die spaarde ik op en dan kocht ik daar weer mooie fotoboeken van. Ik stérf inmiddels van de fotoboeken, ze staan overal: in de kast, op zolder, op mijn werkplek, in de opslag, in mijn andere studio.”

Persbureau Reuters

“Bij het UN hadden we een hele goede fotoredactie, je leerde alles: nieuws, reportages, portretten, sport. Onze stagiaires van toen zijn hele goede fotografen geworden. In ’92 had ik zoiets van: nu heb ik iedereen wel twee of drie keer gezien. Ik kreeg aanbiedingen van andere bladen. Bij NRC heb ik twee jaar gezeten, een prachtige krant. Daarna naar het AD, daar kon ik meer verdienen. Dat was dus vooral een commerciële zet. Een jaar of acht, negen jaar in dienst geweest. Ik deed voornamelijk sport.”

“Sinds 2000 fotograaf ik voor Reuters. Voor hen ben ik het aanspreekpunt in Nederland. Maar soms ga ik ook naar het buitenland: Roland Carros, de US Open. En dan de Nederlanders volgen. Het mooiste sportevenement? De WK’s voetbal zijn absoluut de hoogtepunten. Vanaf 1988 heb ik alle grote voetbaltoernooien gedaan. Dat is best een uitdaging. De beste sportfotografen van de wereld komen dan bij elkaar, het is mooi om je daarmee te kunnen meten. Het is hard werken, hoor. Je zit er niet voor de lol. Je móét presteren. Het WK van 2010 was mijn laatste grote toernooi als freelancer voor Reuters, tegenwoordig doet de vaste staf dat.”

Kinderen

“Ik heb drie kinderen. Maar dat heeft mij nooit tegengehouden om op pad te gaan. Bij vrouwen ligt dat misschien anders. Maar in de tijd dat ik begon was een vrouw een zeldzaamheid in de fotografiewereld. Gelukkig komen er steeds meer bij tegenwoordig. Wie ik goed vind? Uh… Marieke van der Velden, Ilvy Njiokiktjien, An-Sofie Kesteleyn en Inge van Mill bijvoorbeeld. Het is goed dat zij erbij zijn gekomen.”

Een eigen fotoboek

“Ik huur sinds kort een werkplek in voormalig gevangenis Wolvenplein, hier in Utrecht. Daar ligt alles klaar om mijn archief te digitaliseren, van 1978 tot nu. Of er een eigen fotoboek in zit? Misschien. Dat zou een mooie klus zijn voor als ik ermee stop. Maar dan meer voor een klein groepje mensen, die er al jaren om vragen. Ik ben nu 62 en hoop dat ik over een paar jaar alleen maar kan fotografen waar ik echt zin in heb.”

“Er is een nieuwe techniek zodat je je archief kunt reproduceren met je camera. Die ga ik mij eigen maken, zodat ik het vrij snel kan doen. Ik heb voor meer dan twintig jaar negatieven liggen, tientallen ordners vol. Dat kost een ruimte, verschrikkelijk! Je moet alles bekijken om te weten wat goed is en wat weg kan. Nu heb je als je thuiskomt 16 gigabyte aan foto’s, dan moet je eigenlijk gelijk gaan zitten. Wat is mooi? Wat kan weg? Bij veel foto’s blijf je denken: misschien kan ik er later nog wat mee? Dat is niet zo. Als een foto de eerste keer niet interessant is, is-ie de derde keer helemáál niet interessant.”

“De meeste fotografen gooien niks weg. Dan heb je op het eind tachtig harde schijven. Ik ben nu echt in een weggooi-stadium beland. Voor een overzichtsboek moet je streven naar je beste honderd foto’s, dat lijkt mij heel aardig. Als er na al die jaren honderd foto’s overblijven, waarvan mensen zeggen ‘dat is echt een mooie foto’, dan zou ik heel tevreden zijn.”

Seinapparaat

“Ik heb nog met een seinapparaat gewerkt, weet je wat dat is? Ja, de romantiek van het fotograferen is er wel af. Ik ben heel blij met alle digitale mogelijkheden, maar vind het fijn dat ik het allebei heb meegemaakt, de romantiek van de jaren 70 en 80 en de moderne middelen van nu. Dat was wel de puurste vorm van fotografie, je was nog echt een vakman.”

“Nu is het anders. Als je een goede foto maakt, stuur je ‘m op via WiFi naar de redactie en heb je er verder geen omkijken meer naar. De beste manier om te leren fotograferen is volgens mij door het gewoon te doen. Opleidingen zijn er wel, natuurlijk. Maar ik geloof erg in de leer gaan bij een ervaren fotograaf, zoals dat vroeger gebeurde. Dan leer je het vak in de praktijk, van een ervaringsdeskundige. Eén ding is hetzelfde gebleven: je moet nog steeds kunnen kijken, kunnen zien.”

Volgende week een gesprek met Merlin Daleman over Flandrien (2005) van Stephan Vanfleteren.